Het gaat niet om de keuze van behang

Interview met Fleur de Wever

Miljoenen Nederlanders zitten acht uur per dag op een school of op een werkplek. De inrichting van die plekken draagt meestal niet bij aan onze fysieke en mentale gezondheid.

Dat moet echt anders, vindt interieurarchitect in opleiding en bouwkundig ingenieur Fleur de Wever. Bij de Master Interior Architecture onderzocht zij hoe dit soort ruimtes door bouw en inrichting wel aan onze gezondheid kunnen bijdragen.

Fleur startte haar loopbaan als ontwerper met een opleiding in productontwerp, maar stapte al snel over naar bouwkunde en deed aansluitend een pre-master aan de Academie voor Bouwkunst. Nu studeert ze af aan de HKU-master Interior Architecture en werkt ze daarnaast bij een architectenbureau.

Cultuurschok

Met een diploma bouwkunde was Fleur nog niet bevoegd om echt te ontwerpen en voelde ze dat ze haar makerschap nog moest aanscherpen. ‘Ik was vooral aan het uitwerken in plaats van ontwerpen. Daarom koos ik voor deze master. Het is een heel praktijkgerichte studie, die wel duidelijkheid schept en richting geeft maar ook de focus legt op je verhaal. Tijdens mijn opleiding bouwkunde was ik een duidelijke lesopbouw gewend, met heldere beoordelingscriteria en veel structuur. Bij HKU ben ik meer bezig vanuit makerschap, maakproces en gevoel. Dat was in het begin een beetje een cultuurschok. Ik was heel technisch opgeleid en leerde nu meer over ontwerpprocessen. Bij de master is de kwaliteit van je ontwerp en je verhaal belangrijk. Ik ben erg blij met deze combinatie. Het heeft mijn ontwikkeling als ontwerper erg geholpen en het gaf me meer zelfvertrouwen als ontwerper.’

In haar huidige baan bekwaamt Fleur zich naast ontwerpen ook in de praktische kant van het vak. ‘Ik maak offertes, doe consulten met aannemers en bouwbegeleiding. We ontwerpen onder meer voor instellingen die mensen met dementie verzorgen. Dat past goed bij mij vanwege de maatschappelijke relevantie. Na mijn pre-master architectuur heb ik besloten om in mijn werk de menselijke behoefte voorop te stellen en na te denken over gedrag en menselijke processen. Daar wil ik het gebouw als een schil omheen creëren, in plaats van een heel mooi gebouw bedenken en daar dan alles wat er in moet later in proppen. Interieurarchitectuur gaat niet om het uitkiezen van behang en gordijnen, maar om het creëren van ruimtelijke ervaringen, om de samenkomst van mensen, het sturen van menselijk gedrag en bepaalde processen die er moeten ontstaan. Omdat ik vanuit die visie mijn makerschap en verhaal heb aangescherpt, voel ik me nu echt ontwerper in plaats van uitvoerder van opdrachten.’

Vitaliteit

‘De afgelopen twee jaar heb ik ook kritisch leren kijken. We zien een zaal, een stoel of een deur en accepteren dat ze ooit zo zijn bedacht, terwijl het misschien ook anders kan.

Ik ben tijdens mijn opleiding veel bezig geweest met vitaliteit. Neem een klaslokaal: we brengen daar veel tijd zittend door, maar hoe biedt zo’n ruimte de mogelijkheid om de zittende tijd te onderbreken met beweging? Hoe draagt een ruimte überhaupt bij aan onze vitaliteit? De mentale, fysieke en emotionele energie: worden die bevorderd in de ruimte waarin we ons bevinden? Deze criteria moeten eigenlijk inherent en laagdrempelig onderdeel zijn van de ruimtes waarin wij ons bevinden.’

Fleur vindt het belangrijk dat een ruimte de gezondheid van haar gebruikers nooit negatief beïnvloedt. Volgens haar geldt dat zeker voor ruimtes waar een zekere mate van verplichting aan zit, zoals scholen of werkplekken. ‘Op de basis- en middelbare school is sport en beweging een structureel onderdeel van het onderwijs. Maar zodra we gaan studeren en werken verdwijnt dat en moeten we er zelf achteraan gaan. Hoe kunnen we dit beter integreren? Een ruimte moet dit faciliteren zodat je kunt kiezen wat je daar doet. Mijn missie als ontwerper is om die keuzes te bieden.’

Eindwerk

‘Ik wil werken vanuit drie lagen: de mentale, fysieke en emotionele energie. Mijn eindwerk laat zien hoe ik deze lagen wil toepassen binnen bijvoorbeeld het gebouw van een sportopleiding. Idealiter biedt zo’n gebouw geïntegreerde informatie over gezonde voeding en de daarbij behorende opties. Ook wil je plekken aanbieden waar je bezig kunt zijn met rekken en strekken, krachttraining en uithoudingsvermogen. Tot slot heb je ruimtes nodig voor laagdrempelige beweging zoals yoga of dans, even op adem te komen, te rusten, én om sociale connecties te leggen. Door op deze manier een gebouw te ontwerpen word je benaderd en gerespecteerd als mens en niet als werkrobot. Het is natuurlijk mooi dat er binnen sportonderwijs gebouwen bestaan die dit faciliteren - zoals Sporthogeschool Eindhoven - maar in de toekomst wil ik het overal zien. Het liefst geïntegreerd op alle scholen, kantoren en in bedrijfsleven.’